Column

De ontmoeting

Daedalus

“Kom toch binnen,” maant de kalme stem, “je hoeft niet bang te zijn, je kent me al jaren.”
Ik kijk door het kleine deurtje. Binnen is niet veel te zien, veel te donker. Ik kan ook niet goed zien wie er tegen me spreekt. Het is slechts een schim. En die stem, ik kan maar niet bepalen of het een man of een vrouw is. Het lijken haast wel tien stemmen tegelijk. Toch is er maar één persoon.
“Kom binnen,” hoor ik nogmaals, nu klinkt het al dringender. Ik stap het duister in. Achter me valt de deur dicht, waardoor het meteen nog donkerder in het vertrek wordt. Ik probeer rond te kijken, maar veel zie ik niet. Een stoel, een klein tafeltje en natuurlijk de schim.
“Ga zitten, wil je wat thee?” Ik schud beleefd nee en ga voorzichtig in de stoel zitten. Vreemd, ik kan me niet herinneren hoe ik hier terechtgekomen ben. Ik weet niet eens waar ik ben of bij wie ik nu het huis ben binnengestapt. Alsof de schim mijn gedachten kan lezen zegt hij: “Ik heb vele namen en verschijningen. Je kent me, je hebt me zo vaak gezien.”
“Waar ben ik?” vraag ik, “En waarom ben ik hier?” Mijn stem klinkt anders. Nog erger dan de schim, het lijken bij mij wel duizend stemmen.
“Waar je bent, deze plek heeft ook al zoveel namen. Ik noem het zelf gewoon Land X. En je bent hier omdat ik je gevraagd heb hier te komen. Wil je echt geen thee?”

Het smaakte al zo vreemd. En nu begin ik te duizelen. Het duister voor mijn ogen licht af en toe op, maar het licht is niet in de kamer. Ik besef dat ik begin te hallucineren. En ik begrijp waarom, die thee was geen zuivere koffie.
De lichtflitsen komen steeds vaker en duren steeds langer. Totdat het nog het enige is dat ik zie. En het heeft verschillende kleuren. Rood, geel groen... Het vormt driehoeken en cirkels.
Dan begint het vastere vormen aan te nemen. Zie ik dieren? Kippen, een geit, hier en daar zelfs een verdwaalde olifant. Krokodillen, paarden, torren, kleine kikkertjes.
Ik zie landschappen. Rivieren, met en zonder bruggen, maïsvelden, spookstadjes, ruïnes, verlaten zoutvlaktes, binnensteden.
En ineens zijn er mensen. Ik herken ze wel, maar kan me niet herinneren wie ze zijn. Het worden er ook steeds meer. Waren het er eerst nog tien, nu zijn het er honderd. En dat loopt zelfs op tot duizenden en miljoenen mensen.
Allemaal lijken ze verdwaasd. Ze krioelen door elkaar heen. Waar lopen ze naartoe? Ik zie gangen, tunnels. De mensen lopen hier in en uit. Zijn het mijnwerkers? Nee, dat toch niet. En zo verdwaasd als ze eerst leken, zo vastberaden zijn ze nu. Ze krioelen niet meer, ze lopen in een patroon.
Dan zie ik ze duidelijk, tien personen die niet lopen. Alles om hen heen vervaagt. Ik voel dat het gaat om deze vijf mannen en vijf vrouwen. Eén voor één verdwijnen ze. Totdat er nog drie mensen voor me staan. Nog één lost op in het niets. En nog één. De laatste blijft staan en kijkt me aan.

De hallucinaties zijn verdwenen. Alleen deze laatste persoon zie ik nog. Dit individu kijkt naar mij en glimlacht. Ik herken de schim, hij begint te praten, nu met een normale stem.
“Nu weet je wie ik ben. Zoek mij. Ik ben de Mol.”

Wil je reageren op deze column? Dat kan op het forum!